Egypte

1. Inleiding
Ik heb dit onderwerp gekozen omdat het me wel een leuk onderwerp leek. Eerst wist ik niet waar ik het over moest doen en toen liep ik door de bibliotheek heen en toen zag ik een boek over Egypte staan. En ik dacht toen dat is een leuk onderwerp om meer over te weten te komen.

2. Het oude Egypte.
Egypte werd geregeerd door farao’s. Elke farao had weer andere tradities en gewoontes, sommige bouwde monumenten, sommige waren erg zwak en lui. Ongeveer 2200 jaar v.Chr. viel het Egyptische rijk uit elkaar, een heleboel zwakkere farao’s bestuurde hun eigen gebiedje. Ongeveer 4500 geleden, was er in Egypte al een bloeiende beschaving. De heersers uit die tijd, bouwden enorme grafmonumenten voor zichzelf, die grafmonumenten heten piramides. In de tijd van Cleopatra, een Egyptische koningin. Er viel weinig regen in het oude Egypte. Maar als het regende kwam het meestal in verwoestende stormbuien omlaag. Omdat er weinig en onregelmatig was moest het land extra nat gemaakt worden. Al het water dat ze nodig hadden haalde ze uit de Nijl. De oude Egyptenaren noemen hun land in die tijd kemet, dat betekent zwart land.
In 332 v. Chr. kwam Egypte in handen van de Grieken. De Grieken brachten hun cultuur over op de Egyptenaren. Ze gingen Grieks leren. De Egyptenaren kenden 9 oppergoden maar 1 was het populairst hij heette Osiris, hij was de god van de dood.

3. Het dagelijks leven.
De huisjes.
De huisjes in de stad zaten dicht op elkaar. Ze waren gemaakt van rivierkleisteen die in de zon was gedroogd. Het waren meestal lege hutjes maar meestal hadden ze toch twee of drie kamers. Ze hadden een plat dak waar de familie op sliep als het heel warm was. Aan de voorkant en in het midden van de huisjes had je open ruimtes. In een van die ruimtes kwam bijvoorbeeld visite binnen. De slaapkamers en de speelkamers lagen aan de achterkant van het huis. De meeste rijke mensen hadden een badkamer. Als ze wilde douchen gingen ze op een stenen plaat staan en dan spoot een bediende water over je heen. Het ging weg door een gat in de steen en werd op gevangen in een bak. Die bak werd daarna opgepakt en leeg gemaakt.

De kleding en make-up. 
Ze hadden meestal makkelijke kleding aan. Vrouwen droegen bijvoorbeeld vaak een rechthoekig stuk linnen dat gemaakt was tot jurk. De mannen droegen vaak een korte klits, dat is een doek die in het midden vast werd gemaakt met een stuk touw of een riem.
Mannen en vrouwen droegen allebei make-up. Vooral tijdens het avondeten omdat dat vooral bij de rijkere gezinnen het toppunt van de dag was. Mannen schoren hun hoofd kaal en droegen een zwarte pruik op en deden groene oogschaduw op en maakte met houtskool de randjes van hun ogen zwart. Vrouwen schoren ook hun hoofd kaal, deden ook een zwarte pruik op. Zij deden blauwe oogschaduw op en maakte de randjes van hun ogen ook zwart met houtskool. Vrouwen deden vaak ook nog sieraden om, om indruk te maken op de mannen.

4. De piramide
De eerste Egyptische piramide werd ongeveer 2650 v.Chr. gebouwd door de farao Djoser. In de tien eeuwen daarna bouwden de Egyptische farao’s nog ongeveer 90 piramides. De grote piramide van Gizeh was de graftombe van farao Cheops. Het is de beroemdste en grootste piramide. De bouw van die piramide nam meer als 20 jaar werken in beslag. De piramide is oorspronkelijk 146 m hoog. Als iemand in Egypte een piramide wilde bouwen kostte dat veel van zijn rijkdommen en de arbeid van duizenden mensen. De piramides zitten zo stevig in elkaar, dat de eerste archeologen de piramide konden onderzoeken door tunnels te maken, zonder dat de piramide instort. 
De bouw van de piramides
De eerste rij stenen werd over de hele oppervlakte, die ze voor die piramide hadden klaar gemaakt, verpreid. Daarna legde de mensen de zijblokken aan, die blokken sloten precies aan de hoeken van de eerste rij stenen. Uit koperen en bronzen werktuigen hakten de Egyptenaren stenen voor de piramide. Daarna gingen ze de piramide bouwen.




5. Het besluit van de Farao
Chefren (een Egyptische farao) regeerde Egypte net zoals Ra (een soort farao maar dan over de goden) dat deed over de goden. Zijn macht over Egypte was echt enorm. Als je ook alleen maar de scepter (een kostbare staf van een koning) per ongelijk aanraakte kon je al op de doodstraf rekenen. Als een dienaar de voeten van de farao mag neuzen (kussen) voelt hij zich helemaal vereerd. De farao onderzocht alle voorwerpen waar handel mee werd gedreven. Je kon nooit iets handelen met een ander persoon, zonder dat de farao er achter kwam, je kon dus niks prive’s handelen. Hoewel Chefren toch zo machtig was moest ook hij onder een aantal regels leven. Hij moest bijvoorbeeld bij zonsopgang al opstaan omdat de vrouwen van zijn Harem (zijn vrouwenhof) hij moesten wassen. Hij moest ook elke dag eten aan zijn voorvaders afleveren en hij moest meedoen aan hele lange missen in de kerk. Voor elke maaltijd moest hij zich wassen, zijn mond spoelen en zich netjes aankleden. Hij at zelfs volgens vaste gebruiken. Elke dag moest de farao verslagen en rapporten lezen, hij zei tegen zijn schrijvers wat ze op moesten schrijven en gaf bevelen. Soms zei hij niet zelf tegen zijn schrijvers wat ze op moesten schrijven maar liet hij dat door zijn ambtenaren doen. Hij deed dus bijna elke dag hetzelfde. Dus alles wat de farao zei moest ook gedaan worden.

6. De Egyptische maatschappij
De ambtenaren die het meest te zeggen hadden bij Chefren waren meestal imachoe (de vrienden van de farao) en meestal waren ze ook familie van de koningin/koning. De eerste minister (de tjaty) was de opperrechter, als er wat gebeurde had hij dus de meeste invloed over wat er daarna met die persoon zou gebeuren. Hij had ook de leiding over de schatkist en de graanschuur (hier zou je dat het ministerie van landbouw kunnen noemen). Soms mochten de imachoe een graf bij een piramide bouwen voor de farao voor voedsel voor de farao op te slaan voor als er leven na de dood zou bestaan. Alle ambtenaren waren schrijvers (mensen met een opleiding). De imachoe waren dus de belangrijkste ambtenaren. Minder belangrijk waren de secretarissen, de sandaaldragers en de mensen die zorgden voor het eten van de koning of de mensen die als bewakers bij de piramide werkte. Minder belangrijk in de samenleving waren de hemoetioe, dat waren ambachtslie- den, ze deden werk als weven, beeldhouwen, schoenen maken en goud smeden. Zij zorgde voor de luxe spullen van de rijkere mensen in Egypte. Nog lager dan hen stonden de mertoe (de boeren). Daarvan zijn er de meeste in Egypte. De mertoe moesten hard werken. In Egypte waren geen slaven. Toch waren de mertoe, van wie iedereen afhankelijk was, niet vrij in wat ze deden. Wanneer de farao een stuk land gaf aan rijke mensen kregen zij de boeren die op dat moment op dat stuk grond leefde erbij. Dan moesten de boeren dus voor die mensen gaan werken. Ze hadden dan ook nog maar weinig spullen en als ze volgens de rijke mensen niet hard genoeg door werkte werden ze geslagen.

7. De overstromingen. 
Als er in een jaar niet te weinig en niet teveel regen was gevallen, steeg het Nijl water bij ‘het paleis van de witte muur’ 8 meter. In de tijd van farao Djoser, was er hongersnood omdat het water 7 jaar achter elkaar niet hoog genoeg was gekomen, maar als het water te hoog kwam, dan mislukte de oogst omdat het water niet snel genoeg weg was. De priesters gebruikten Nijlmeters om de waterstand te meten. De ambtenaren van de farao konden zo voorspellen hoe groot de oogst zou worden en hoeveel belasting de mensen moesten betalen over hun oogst. De rivier had een grote invloed op hoe de mensen leefden (cultuur). De Egyptenaren moesten het water in kanalen naar de akkers leiden, zodat de modder in de grond zou zakken. Doordat dijken en kanalen onderhouden moesten worden, werd Egypte het eerste land met een nationaal bestuur (= een bestuur voor het hele land.) Vervoer over de rivier was zo gemakkelijk, dat de Egyptenaren pas veel later vervoer over het land uitvonden. Ook duurde het een tijd voordat paarden en kamelen werden ingezet als de Egyptenaren hulp nodig hadden. Familie van de farao brachten veel van hun tijd door in en rond het water. Voor bijna iedereen was de tijd van overstromingen, achet, een rusttijd. Degenen die niet aan de dijken of piramides moesten werken genoten van hun vakantie en dronken bier.

8. De droogte
De tijd tussen oktober en februari was het seizoen van de peret, dat betekent dat de oogst ging rijpen. De Egyptenaren waren de hele tijd aan het werken in de tuin, ze ploegden, ze schoffelden en groeven gaten in de grond. De bewaker van de voorraadkamer verdeelde het zaaigraan, dat de Egyptenaren met de hand moesten zaaien. De boeren verbouwden emer (een soort tarwe), rogge, fruit en groenten. Ze verbouwden ook vlas voor linnen stoffen en papyrus voor papier. Ze verzamelden honing, want er was geen suiker. De Egyptische boeren hielden gazellen, kraanvogels, koeien, schapen, geiten en varkens. Tussen februari en juni was het de tijd van je de sjemoe (droogte), het oogstseizoen. De arbeiders werkten met ploegen van vijf met aan het hoofd een cherp, de houder van de staf die de orde symboliseerde. In het dorp werd graan met behulp van ossen op een dorsvloer gedorst.

9. De mummies
Rijke mensen werden ‘gemummicifeerd’ als ze dood gingen, omdat ze dachten dat ze hun lichaam nodig hadden na de dood. Arme mensen konden een mummieficering niet betalen. Zij werden naakt in de woestijn begraven, liggend op hun linker zij en met hun gezicht naar het westen. De arme mensen kregen gereedschap, sieraden en voedsel mee in hun graf. Zij hoopten dat ze naar het Koninkrijk van Osiris zouden gaan. Chefrens lichaam werd op een dodenschip gelegd, onder een luifel. Aan de voorkant brandde een lamp. Aan allebei de kanten stond een weeklaagster, die de beiden godinnen Isis en Nephtys voorstelden. Het lichaam werd over de Nijl naar Gizeh vervoerd. In Gizeh werd het lichaam gebalsemd. Dat duurde ongeveer 70 dagen en werd gedaan door speciale priesters die tot het gilde van de balsemers hoorden. Het lichaam werd gewassen, in een bad van natronloog onder water geduwd en in een soort verband gewikkeld. Zo werd het een mummie. 

10. De mondopeningsceremonie
In de tempel stonden 23 beelden van Chefren, een voor elk lichaamsdeel. De beelden werden ‘tot leven gewekt’ in de mondopeningsceremonie. De Egyptenaren dachten dat de ka van de dode farao op deze manier nog 23 andere rustplaatsen kreeg. Na deze ceremonie werd Chefrens kist lang een overdekte weg naar de doden tempel, naast de piramide, gebracht. De weg was een prachtig bouwwerk, 400 m lang en verlicht door spleten in het dak. In de tempel werd er een stier gedood en er werd gebeden. De priesterd dachten dat bidden hielp.

Boeken:
* Het oude Egypte
* Zo was het in het oude Egypte